De herfst
De herfst blaast op den horen
en ’t wierookt in het hout;
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen
van gouddraad over ’t woud,
met reeën die verbaasd verschijnen
uit varens en frambozehout,
en sierlijk weer verdwijnen…
De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts droom,
maar Gij zijt d’eeuwigheid!
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegen ook deze vruchten.
Een ganzendriehoek in de luchten:
nu komt de wintertijd.
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid.
(Felix Timmermans)